woensdag 22 februari 2017

De benedenhelling: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 7a

Het moet een heel vreemde gewaarwording zijn voor de troubadour Sordello. Hij heeft net een preek gehoord van Dante over de wantoestanden (of is het liefde?) in Italië en Florence als hij zich omdraait naar Dantes reisgenoot.

Ineens ontdekt Sordello dat hij staat te praten met niemand minder dan de grote klassieke dichter Vergilius. Hij kan het niet geloven als Vergilius zich aan hem bekendmaakt en kan alleen nog maar stamelen.

Misschien is het dezelfde gene die mij trof als ik Gerrit Komrij tegenkwam. Ik was met een studiegenote op de boekenmarkt op het Spui toen ik hem ineens zag staan. Ik stamelde, wilde wegvluchten. Nee, die kent mij niet meer. Ik heb hem maar 1 keer ontmoet en dat was na een lange avond in de kroeg.

Mijn studiegenote moedigde mij aan om het wel te doen. Ze bleef op gepaste afstand staan. En zo ging ik. Met lood in de schoenen. En wat schetste mijn verbazing: hij wist wel degelijk wie ik was. Zo trots als een pauw was ik. Deze bijzondere dichter die ik zo bewonder, wist wie ik was.

Of de schilderes An Markus die ik begin vorig jaar op haar eigen expositie in Zwolle zag rondlopen. Ik had haar een maand eerder geïnterviewd in haar atelier in Amsterdam. Die weet niet meer wie ik ben en ik wilde al wegrennen, maar zij herkende mij. Het blijft een aparte gewaarwording om zo’n beroemde kunstenaar te mogen ontmoeten.

Als de troubadour Sordello is bijgekomen, eert hij de grote dichter in prachtige bewoordingen die ongetwijfeld in het Italiaans nog veel overtuigender zullen klinken:

Dus was Sordello, die de wenkbraauw neêrsloeg
En op het nedrigst tot hem wederkeerde,
Om hem te omarmen waar ’t de mindre doet.

“O glorie der Latijnen (sprak hij toen)
Door wien het blijkt wat onze taal vermag!
O eeuwige eer der plaats waar ‘k heb geleefd!

Wat gunst en wat verdienste brengt u tot mij?
Zoo ‘k waardig ben uw woorden aan te hooren,
Zeg mij: Komt ge uit de Hel, en uit wat kring?” – (vs 13 – 21, Kok)

Sordello legt hier mooi de link tussen het Italiaans waarin de Divina Commedia is geschreven en de taal waaraan het Italiaans is ontsproten: het Latijn, de taal van de Romeinen. De woorden die de troubadour zingt, zijn mooi, eervol en vol bewondering.

Vergilius is niet van zijn stuk te brengen. Hij blijft rustig, symboliseert ook het verstand in deze Goddelijke komedie. Ook hij heeft het zwaar gehad bij zijn tocht door de hel. Het heeft hem tot hier gebracht, vertelt hij trots aan de troubadour. Nu zoekt hij de plek waar de loutering werkelijk zal beginnen.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 7

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van A.S. Kok uit 1863/1864. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

woensdag 8 februari 2017

Liefde voor Florence: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 6c

Spreekt Dante in het eerste deel van de Goddelijke komedie zijn afschuw uit over de wantoestanden in zijn geboortestad, in het tweede deel is er meer ruimte voor hoop en verlangen. Gelukkig is de cynische toon van weleer niet helemaal verdwenen…

De louteringsberg richt zich ook veel sterker op de mogelijkheden van verzoening en vooral van zelfreiniging. De gestraften hier zitten hier in de hoop dat de levende zielen voor ze bidden. Tegelijkertijd is er de mogelijkheid om je zondige leven goed te maken door het goede te doen.

De houding van Dante ten opzicht van de Italianen en vooral in de richting van de stad Florence is ook omgeven van het verlangen dat de bewindslieden hun fouten inzien. De verteller laat zich heel kritisch uit over de wantoestanden in de stad. Waarbij de slechte wetten alleen maar ellende voortbrengen.

De uithalen die de verteller hier doet over Florence, klinken als de echtgenote die haar overspelige echtgenoot toeroept. Ze zijn liefdevol en haatdragend tegelijk. Daarmee laat Dante iets heel moois zien. Ik kan echt genieten van deze zinnen. Zoals de vergelijking met het zachte donsbed waarin een zieke maar niet zijn rust kan vinden.

Hoe vaak al – naar Uw heug’nis brengt te binnen –
Hebt gij van munt, wet, ambt geruild en zeden
En wist gij nieuwe burgers U te winnen.

Bedenkt gij wel en straalt het licht U heden,
Dan ziet gij U toch op zoo’n kranke lijken,
Die zelfs op dons geen rust vindt voor zijn leden,

Maar went’lend steeds de pijn zoekt te ontwijken. (vs 145 – 151, Rensburg )

Hier spreekt het lyrisch ik zijn stad Florence kritisch toe. Toch spreekt hier wel de mogelijkheid om je te verbeteren. De haat van het eerste deel, verschuift naar een verlangen dat de machthebbers zullen veranderen.

Al beseft het lyrisch ik in zijn vergelijking dat de vele veranderingen in Florence als het draaien en woelen van de zieke in het zachte dons is. Het zit van binnen en de oplossingen van buiten, bieden geen verlichting.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 6

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van Rensburg uit 1908. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

woensdag 1 februari 2017

Italiaanse toestanden: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 6b

Bezit het eerste deel, de hel, vooral wroeging en ongenoegen over de situatie in Florence. In de Louteringsberg verschuift dit element meer naar de achtergrond. Hier zitten de mensen die vaak het slachtoffer zijn van de problemen in Florence en bepaalde machthebbers.

Hij komt ze in deze 6e Canto ook tegen. Al weet Dante hier ook flink tekeer te gaan over de toestanden in zijn geboortestad en Italië. De ontmoeting van de stadgenoten Vergilius en Sordello, maken veel los bij Dante. Hij verafschuwt dat zijn land verscheurd is.

Geknecht Italië, o haard van lijden,
Schip zonder stuurman nu het noodweer woedt,
U hebt geen volk, maar een bordeel te leiden!

Die ziel, zo edel, heeft met grote spoed,
Toen men van Mantua begon te spreken,
Zijn medeburger vreugdevol begroet.

Nu is het altijd oorlog in die streken.
Ook als één wal met gracht de stad omgeeft,
Ziet men er moordlust weer de kop opsteken. (vs 76 – 84, Cialona en Verstegen)

De vergelijking die Dante hier trekt, is weer prachtig. Hij vergelijkt Italië met een schip dat stuurloos op zee ronddobbert. Er woeden woeste stormen, maar er is geen stuurman. Hij gaat zelfs nog een stapje verder: hij vergelijkt Italië met een hoer.

Het beest is losgeslagen. De kerk misdraagt zich en de echte heersers zijn er niet. Dante lijkt zich te beroepen op lang, vervlogen tijden. Waar is de tijd dat de Romeinse keizers het land nog goed in bedwang hielden? Nu treden de geestelijken alles met voeten. Ze hebben lak aan het geloof en aan hun verantwoordelijkheid.

Ik kan mij voorstellen hoe mooi deze verzuchtingen in het Italiaans klinken. Het zijn de verzuchtingen van iemand die met liefde over zijn vaderland spreekt. Het verlangen klinkt hier boven de woede uit.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 6

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van Ike Cialona en Peter Verstegen uit 2000. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

Terugblik: Paradijs: Canto 22

Ik blikte omlaag door alle zeven sferen, en toen ik de aardbol zag heel in de diepte, zo klein en zo gering, glimlachte ik even. En loof ik ...