woensdag 31 mei 2017

Donder en bliksem: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 14b

De ontmoeting met zijn landgenoten hier bij de afgunstigen mondt uit in een schimmige voorspelling. De profetie gaat over wolven en een woud waaruit Dante met bloed overdekt naar buiten komt. De schade die achterblijft zal zich in geen duizend jaar herstellen, voorspelt de rechter uit Ravenna. Het groen van weleer zal een dorre vlakte zijn.

De negativiteit van de brenger van het onheil zet zich ook uit over hemzelf en zijn metgezel. Ook hun families zullen eraan moeten geloven. Het stemt hem droevig en hij stuurt Dante en Vergilius weg. Hij wil niet meer verder vertellen. Het maakt hem alleen maar verdrietig.

Zo lopen de 2 dichters verder. Op de gok. Daar laat Dante zich afleiden door een stem die als een bliksem door de lucht schiet. Een mooie combinatie van zien en horen. De verteller begint hier met een treffende vergelijking van het onweer:

En toen we alleen weer samen verder togen,
kwam als een bliksemschicht, de lucht doorklievend,
een stem ons tegenvlieden, die ons zeide:
‘Alwie me vindt, zal ’t leven mij benemen.’
Toen vlood de stem, wegrollend als de donder
wanneer opeens de wolken opensplijten.
En nauwlijks had ons oor weer tot rust bekomen,
of reeds een andre klonk met zulk gedaver,
dat ze op een slag geleek vlak na de bliksem:
‘Ik ben Aglaurus, die in rots verkeerde.’ (vs. 130 – 139, Christinus Kops)

De donder en de bliksem leiden Dante af. Vergilius legt rustig uit dat dit de strakke teugel is die de mens in bedwang moet houden. Hij wijst Dante erop dat hij nog een levend wezen is. Mensen bijten in het het aas dat de duivel voorschotelt. Het bezorgt de duivel alleen maar de mogelijkheid om de mens naar zich toe te trekken. Bovendien geeft het de duivel de kans om de mens te geselen en kastijden.

Gedichten rond Canto 14

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van Christinus Kops uit 1929-1930. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

woensdag 24 mei 2017

De loop van de Arno: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 14a

De 2 dichters lopen verder langs de bergrand. Ze horen stemmen van 2 Italianen die zich afvragen wie zij toch zijn, waarvan 1 een lichaam heeft. Ze lopen daar om de berg heen en krijgen de kans om de oren en ogen de kost te geven.

Ze vragen het aan Dante en Vergilius. Dante draait om het antwoord heen. Hij zegt niet rechtstreeks dat hij uit Florence komt, maar noemt de rivier die door zijn stad stroomt. Ook zonder deze te noemen, maar de 2 weten dat het om de Arno gaat.

Het 2-tal uit Italië begrijpt waarom Dante de naam niet noemt. Het klinkt of je het vergeten wilt, zegt één. Dingen die afschuwelijk zijn, spreek je niet uit. De ander schim merkt op dat aan de Arno misschien ook wel niet zulke beschaafde mensen wonen. Hij verwijst naar de graven Guidi die het kasteel Porciano bezaten. De vergelijking met het varken, porco, is snel gemaakt.

Het gedeelte van het verhaal dat volgt, zit boordevol met dit soort verwijzingen. Dante volgt de loop van de rivier en vergelijkt de bewoners van elke stad langs de rivier met een diersoort. Het is bijna reis door de hel, hoe lager hoe verschrikkelijker.

Door botte varkens heen, die eikelen meer verdienen dan ander voedsel, geschapen tot menschelijk gebruik, richt hij eerst zijn armelijk pad.
Keffertjes vindt hij voorts, daar hij lager komt, meer grijnzend dan hun kracht vergt, en ze minachtend keert hij den muil van hen af.
Hij gaat al vallende, en hoe meer die gemaledijde en ellendige sloot aangroeit, te meer ziet hij de honden tot wolven worden.
Voorts afgedaald door meerdere diepe zeeën, vindt hij de vossen zóó vol van loosheid, dat zij geen list vreezen die hen ving. (vs 43 – 54, Boeken)

Van de varkens in het Noorden, via de honden naar de wolven en tenslotte, in het losgeschoten stuk Italië, Sicilië waar de wolven zitten.

Een rijk scheldspel dat de verteller hier speelt. De beledigingen zijn niet van de lucht. Het gaat er hier hard aan toe, zoals de verteller duidelijk maakt aan de lezer.

Ook hier gebruikt Dante de Italianen voor een voorspelling van zijn lot: zijn verbanning uit Florence. Iets wat hij natuurlijk prachtig doet door het verhaal in 1300 te laten spelen en dan profetiën te doen.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 13

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van H.J. Boeken uit 1907-1910. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

woensdag 17 mei 2017

Vroege merel: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 13b

Zoals Nederlandse nieuwsberichten altijd vermelden of er onder de slachtoffers Nederlanders zijn, zo vraagt Dante of er misschien Italianen onder hen zijn. En zeker, ook onder de afgunstigen in deze ring van de Louteringsberg, zitten Italianen. Zo raakt hij in gesprek met de zondige vrouw Sapía.

Ze heeft haar hele leven meer plezier gehad in andermans leed dan in haar eigen geluk, zegt ze tegen de schrijver. Haar naam mag dan iets als ‘wijs’ betekenen, ze gedraagt zich het tegenovergestelde.

Ze zit hier omdat ze overmoedig God dankte nadat de vijand was verslagen bij een veldslag. Ze behoort tot de partij van de Welfen. Haar vreugde was groot, maar ook bijzonder afgunstig naar de anderen. De vergelijking die ze maakt, is prachtig:

Ze werden daar verslagen en gedwongen
tot smadelijke vlucht; en bij dit vluchten
genoot ik afls ik nooit nog had genoten.
Brutaal sloeg ik mijn ogen naar de hemel
en krijste: ‘God, nu vrees ik je niet langer’,
als een bij ‘eerste vleugje zon de merel.
Aan ’s levens einde wilde ik mij verzoenen
met God; en nog zou van mijn vele schulden
niets afbetaald zijn door mijn boetedoening (vs 118 – 126, Boeken)

Het was een beetje overmoedig, want in januari is het nog veel te koud om te gaan zingen voor een merel. Het laat zien dat zij te vroeg juichte, maar zich later met God verzoend heeft. Ondanks dat moet ze zich hier reinigen van haar afgunst, geholpen door de gebeden van de Pietro Pettinaio, een vrome Fransiscaan.

Daar biecht Dante tegen Sapia, dat hij zeker ook last heeft van zonden, maar niet zo zeer van de afgunst. Hij heeft veel meer last van de zonde uit de ring van de Louteringsberg waar hij net vandaan komt: de hoogmoed.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 13

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van H.J. Boeken uit 1907-1910. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

woensdag 10 mei 2017

Afgunstigen: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 13a

Bovenaan de trap bevindt zich de 2e omgang van de Louteringsberg. Dante en zijn begeleider Vergilius komen in het gedeelte waar de afgunstigen zich louteren. Hier zien ze in eerste instantie niemand. De rotswand laat geen reliëfs en beelden zien zoals bij de eerste omgang. Hier zijn de rots en bodem kaal.

Vergilius laat zich door het licht leiden en voor ze er erg in hebben zijn ze al een mijl verder. Hier hoort het tweetal hoe de geesten hen door de lucht naderen. Ze zien niemand, maar stemmen nodigen de 2 uit om plaats te nemen achter de tafel van de liefde.

Volgens Vergilius kan de afgunst alleen met de liefde worden bestreden. En als Dante nog eens goed kijkt, ziet hij waarom hij de schimmen niet ziet. Ze dragen dezelfde loodkleurige gewaden als het omringende gesteente.

Als ze wat verder lopen komen ze schimmen tegen die Dante heel verdrietig maken van medelijden. Hij moet ervan huilen als hij de schimmen ziet. Ze dragen haren gewaden en hun ogen zijn dichtgenaaid met ijzerdraad.

De verteller vergelijkt ze met de dichtgebonden ogen van roofvogels door valkeniers.

Gelijk geen zonneglans tot blinden vare,
Kan ’t hemellicht niet voor die schimmen gloren,
Van wie ‘k daar sprak. Want bij die gansche schare

Zag ik een ijzerdraad door ’t ooglid boren
En ’t sluiten – ’t zelfde lot, zoo vol ellende,
Is wilden sperwers, die men temt, beschoren. (vs 67 – 72, Bohl)

De afgunstigen zijn hierdoor blind. Dante wil ze iets vragen, maar beseft dat als een klager eenmaal begint te klagen, het lang kan duren. Vergilius staat het toe, maar Dante moet het kort en bondig te houden.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 13

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van J. Bohl uit 1876-1884. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

woensdag 3 mei 2017

Tekens op voorhoofd: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 12b

Dante krijgt weer aansporingen van zijn begeleider Vergilius. Hij moet vaart maken. De tijd is belangrijk en hij kan niet overal uren verblijven. De Latijnse dichter zegt dat ze zich hier 6 uur hebben laten ophouden. De reis moet weer verder.

De verteller zegt dat hij er niet meer van opkijkt. Hij is het gewend dat zijn begeleider hem oproept snel te zijn. De dichter lijkt wel een trage slak die maar moeizaam vooruitkomt. Hij trekt zich het leed dat hij tegenkomt ook veel te veel aan.

Ze worden tegemoet geschenen door een engel. Deze helper van God wijst het tweetal op de trap die naar de volgende ring op de Louteringsberg leidt. Het is een smalle trap die het duo bestijgt. Voordat Dante de trap opklimt, slaat de engel zijn vleugels om hem heen en haalt daarmee een P van het voorhoofd van de dichter.

Dante voelt zich niet alleen lichter in het hoofd, het lijkt wel of een stuk van zijn vermoeidheid van hem is afgevallen. Hij vraagt aan Vergilius hoe dat komt. Deze wijst hem erop dat van de 7 P’s die hij op zijn voorhoofd droeg, er eentje door de engel is weggehaald.

De verteller heeft het helemaal niet in de gaten dat hij al die tijd met die tekens op zijn voorhoofd rondloopt.

Toen deed ik als wie op hun hoofd bevroeden,
Zij weten zelf niet wat, maar door gebaren
Van andren iets, wat het dan zij, vermoeden;

Waarom de hand helpt om hen opteklaren
En zoekt totdat zij vond en achterhaalde
Wat het gezicht alleen niet kon ervaren

Met open vingers rees mijn rechte en daalde,
En vond zes letters maar van de aangebrachte
Boven mijn slapen, waar ze de engel maalde;

En hij, mijn leeraar, zag het en glimlachte. (vs 127-136, Verweij)

Het beeld van de mens die over zijn voorhoofd strijkt met de hand om de letters die er zitten te voelen. Het laat ook zien dat Dante in dit deel van zijn reis door het hiernamaals ook zichzelf ontdekt. Hij ziet dingen van zichzelf die hij anders niet gezien zou hebben. De reis geeft hem geen vleugels, maar wel een heel mooi zelfinzicht.

Zo verdwijnt elke omgang die Dante en Vergilius hoger komen, een teken op het voorhoofd van de dichter.

Lees de andere bijdragen van het Dante project

Gedichten rond Canto 10

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van Albert Verweij uit 1923. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

Terugblik: Paradijs: Canto 22

Ik blikte omlaag door alle zeven sferen, en toen ik de aardbol zag heel in de diepte, zo klein en zo gering, glimlachte ik even. En loof ik ...