woensdag 16 augustus 2017

Onwetendheid: Divina Commedia: Louteringsberg: Canto 20b

Dante komt Hugo Capet tegen op de omgang waar de zielen gestraft worden voor hun aardse hebzucht. Hij zinspeelt eerst op de goedgevigheid van anderen. Het zijn 3 legendes waarnaar hij verwijst.

Maria gaf de wereld de verlosser in bittere armoede, de Romeinse consul Fabricius die alles weggaf en tenslotte de heilige Nicolaas, die 3 huwbare meisjes een bruidschat schenkt om te voorkomen dat ze in handen van kwaadwillenden vallen.

Dit in tegenstelling tot hemzelf. Hij, de stamvader van de Capetingers zou van eenvoudige afkomst zijn. Zijn vader was beenhouwer in Parijs. Hij heeft zijn nageslacht grote rijkdom bezorgd. Dat is niet zonder hebzucht gebeurd. Een lange tirade gebeurtenissen van schurkenstreken passeert de lezer nu.

De verteller legt de nadruk op de hebzucht van de Franse vorsten. De verwijzing naar de toekomst, de nieuwe Karel die Florence de buik open zal rijten. Het is de hebzucht die hier triomfeert. Al is het ook een ordinaire ruzie tussen de paus en de Fransen waar Hugo Capet naar verwijst.

Dante en Vergilius lopen verder. Ze laten de man achter die alle deugdzame, maar ook slechte voorbeelden van hebzucht opsomt. Niet dat hij hier voor niks zit. Dan begint de berg te beven, een aardbeving. Vergilius stelt de Florentijnse dichter gerust. Zolang hij met Dante meeloopt, zal er niks gebeuren. Om hen heen horen ze de zielen de lof voor God zingen.

Dan komt weer een mooie vergelijking met het verhaal van de herders die de wacht hielden in de kerstnacht. Ze luisteren naar het gezang, terwijl het beven ophoudt. Het brengt bij Dante vooral verwarring:

Wij gingen verder ’t heilge pad en kwamen
Aldoor langs zielen die voorover lagen,
En hun gewoon geween alweer hernamen.

Zulke onkunde kon nooit voorheen mij plagen
En mijn verlangen naar begrijpen stijven –
Zoo ‘k ooit op mijn geheugen roem mocht dragen –

Als thans mijn overwegen moest blijven.
Want vragen kon ik niet vanwege ons jachten
En zelf kon ik mijn donker niet verdrijven.

Zoodat ik ging, beschroomd en in gedachten. (vs 142 – 151; vert. Albert Verweij )

Hij durft zijn begeleider niet om opheldering te vragen, terwijl hij er zo’n behoefte aan heeft. Teveel haast en hij kan er zelf niet op komen…

Gedichten rond Canto 20

Lees meer op wolkenhemel.blogspot.nl

Literatuur
De hier gebruikte vertaling is van Albert Verweij uit 1923. Er zijn vele vertalingen van Dantes meesterwerk in het Nederlands verschenen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Terugblik: Paradijs: Canto 22

Ik blikte omlaag door alle zeven sferen, en toen ik de aardbol zag heel in de diepte, zo klein en zo gering, glimlachte ik even. En loof ik ...